#329: Burnout: zelfoverschatting en bagatellisering kunnen herstel hinderen

Mensen die in een burnout terecht komen zijn vaak de hardste werkers. Niet alleen doen ze op het werk het maximale maar ook privé is men in staat om zichzelf weg te cijferen en door te gaan totdat de energie op is. Veel burnouters zijn gewend om niet te stoppen en nog nét even dat beetje extra te geven. Men kan daar zelfs al zo lang aan gewend zijn dat men niet in de gaten heeft dat dit een probleem is.

Vaak weet men ook niet (meer) hoe rust en kalmte daadwerkelijk aanvoelen of hoe écht rusten nou eigenlijk moet worden gedaan; gewoon doorgaan is de standaard geworden en daarvan is men zich niet bewust. De lichaamssignalen helpen daar ook al niet bij mee: het zenuwstelsel kan uiteindelijk een onrustige of gespannen stand prefereren waardoor rust nemen heel vervelend kan aanvoelen terwijl doorgaan dan een prettig gevoel blijft geven.

Gewenning

Het lichaam kan zelfs dusdanig gewend zijn aan actie en overbelasting dat lichamelijke klachten pas verschijnen wanneer men stopt met actief zijn. Gaat men vervolgens door met het belasten dan kunnen deze klachten weer verdwijnen en voelt alles eigenlijk best wel weer goed. In dit geval is men gewend aan een omgekeerde wereld: men heeft eigenlijk rust nodig om te herstellen maar het lichaam blijft aanjagen om vooral géén rust te nemen.

(Advertentie)

Er bestaan twee soorten burnoutpatiënten: de eerste soort is doodmoe en kan vanwege deze vermoeidheid bijna niets meer. Dit zijn degenen die “geluk” hebben; zij voelen duidelijk aan dat ze niks meer kunnen en ze worden door hun lichaam gedwongen om veel rust te nemen en slechts langzaam en kalm te opereren. De tweede soort patiënt zit vast in een gespannen toestand en voelt zich juist niet moe. Deze gevallen zijn er veel erger aan toe; ze zijn net zoals de andere groep diep uitgeput maar voelen dit niet of nauwelijks. Zij menen hierdoor vooral allerlei ándere lichamelijke klachten te hebben maar geen bijzondere vermoeidheid. Dit kan ertoe leiden dat zij de eigen mogelijkheden gaan overschatten en het probleem bagatelliseren.

Dit gebeurt zonder dat men daar zelf weet van heeft. De turbostand, die meestal al jarenlang aanwezig is, is niet zomaar even “uit” te zetten. Men meldt zich weliswaar ziek maar gaat door op de oude voet: men vindt dat de lichamelijke klachten “zo snel mogelijk” verholpen moeten worden en dat de burnout met eenzelfde haast moet worden opgelost. De gespannen burnouter zal niet door het lichaam worden gedwongen om plat te gaan liggen maar juist in actie komen om de burnout eronder te krijgen.

Velen gaan in de weer met therapeuten, cursussen, trainingen of allerlei andere dingen om maar niet stil te hoeven zitten. Denk ook aan huishoudelijke- of gezinstaken, hobby’s, vaker afspreken met vrienden, klussen, de TV aanzetten of de hele dag WhatsAppen of scrollen op de telefoon. In de eigen ervaring is dat “rustig aan doen” en kan men dit best aan want er wordt immers niet gewerkt. Toch is men hierdoor nog steeds aanhoudend geactiveerd zonder door te hebben dat dit voor het overbelaste brein en zenuwstelsel precies hetzelfde is als werken.

Rust en leegte lijken soms niet te kunnen bestaan.
foto: ©2024 kakikhebeenburnout.nl

Degenen die in deze situatie terechtkomen zullen de belangrijkste les van burnout niet zo snel leren: dat er rust en kalmte nodig is, zowel in het lichaam als in het leven. Men realiseert zich vaak niet dat er in een wereld van overmatige drukte en activatie is geleefd en dat dit nu nog steeds gewoon wordt voortgezet. Wanneer iets langzaam of inefficiënt verloopt -of zelfs stilstaat- ontstaan ergernissen en frustratie en met dezelfde houding wordt er ook naar de burnout gekeken:“Kan dit niet wat sneller gefixt worden?”

Zelfoverschatting en bagatellisering van omstandigheden

Wie zich met een burnout niet moe voelt zal bij de huisarts, psycholoog of therapeut aangeven dat de vermoeidheid wel meevalt en dat men nog best tot een hoop in staat is. Waarom zou er niet twee uur lang met gezellige vriend(inn)en kunnen worden afgesproken? Het schoonmaken van de hele badkamer moet toch ook gewoon? Een middag op de bank op Instagram scrollen is toch juist rustig? Vaker naar de sportschool gaan nu daar tijd voor is, is toch juist gezond? De kinderen drie keer per dag ergens heen brengen met de auto is toch niet écht een belastende activiteit? “Als die rottige lichamelijke klachten nou maar eens op zouden houden dan zou alles opgelost zijn”, zo is de gedachte. Men realiseert zich niet dat de “aan” stand, het constant actief willen zijn en de bijbehorende uitputting nou juist het probleem vormen, en dat de lichamelijke klachten daaraan ondergeschikt zijn.

Het ingesleten idee dat “hard werken” een deugd is moet eigenlijk worden aangevuld met de kennis dat “hoe harder je werkt, hoe meer rust en slaap je daar tegenover moet plaatsen”. Helaas is dat zowel in theorie als in de praktijk niet zomaar even geregeld. Bovendien zal een deel van de mensen zelfs de neiging hebben om deze stelling in twijfel trekken. Er wordt toch al het hele leven hard gewerkt? Waarom zou dat nu niet meer kunnen dan?

Ook de mate van stress wordt makkelijk onderschat. Men is gestopt met werken en begrijpt dan soms niet hoe er dan nog steeds sprake zou kunnen zijn van stress. Het feit dat er nog allerlei dagelijkse stressfactoren aanwezig zijn wordt niet altijd (h)erkend. Men kan alsnog bedolven worden onder familie- of gezinstaken, ruzies of andere problemen zoals verkeerslawaai of eeuwig klussende buren. Men weet niet beter dan dat dit “er gewoon bijhoort” en realiseert zich mogelijk niet dat dit soort zaken óók een rol speelt in de burnout.

Een andere factor waarvan de patiënt zich vaak niet realiseert dat het van belang is, is trauma. Ook als het slechts mild is speelt trauma een grote rol in zowel het ontstaan als het in stand houden van burnout. Velen weten niet eens dat er trauma aanwezig is, bijvoorbeeld in geval van emotionele verwaarlozing waarbij niet direct het leven verwoest is maar er meer genuanceerde invloeden zijn geweest. Anderen willen of durven een onderzoek naar trauma niet aan te gaan. Een burnoutpatiënt zal vrijwel nooit uit zichzelf vragen om onderzoek naar trauma tenzij men er al eerdere ervaringen mee heeft. Men zal in plaats daarvan aan de huisarts, coach of therapeut vragen om de burnoutklachten op te lossen.

Het is overigens uiterst begrijpelijk dat een burnoutpatiënt zowel in de spreekkamer als thuis de eigen mogelijkheden overschat en de omstandigheden bagatelliseert. Men weet niet beter en komt in één klap vanuit een vertrouwde situatie terecht in een diep gat. Nadenken en concentreren is vaak lastig, laat staan dat men zelfstandig kan concluderen hoe ernstig de situatie is, wat de oorzaken zijn, en wat men nou eigenlijk wel of niet moet doen.

Behandelaars

Behandelaars hebben de belangrijke taak om de situatie wél op een neutrale wijze in kaart te brengen maar doen dit vaak niet. Men neemt wat de patiënt zegt onvoldoende met een korrel zout en begint met een behandeling. Mogelijk komt dit door een gebrek aan kennis of tijd maar wellicht wil men de patiënt niet nóg meer problemen aanpraten door te vragen of er wel eens nagedacht is over zelfoverschatting of bagatellisering van wat er speelt. “Weet u wel écht zeker dat u niet moe bent?” klinkt bijvoorbeeld als een neerbuigende vraag maar toch kan deze van essentieel belang zijn, evenals “weet u wel écht zeker dat u niet getraumatiseerd bent?”

Een gemiddelde burnoutpatiënt is bijzonder goed getraind om zaken die eigenlijk een te grote belasting vormen goed te praten. Men heeft zichzelf al jarenlang moeiteloos overtuigd dat “dit nog best wel even kan“, “dat andere toch écht gewoon moet”, of “nee hoor daar heb ik geen last van” terwijl dit in veel gevallen onwaar is. Men is zich vaak niet bewust van deze manier van denken en zal dergelijke opinies dus ook in de spreekkamer blijven volhouden. De behandelaar zal hier doorheen moeten kunnen prikken.

Deze zelfoverschatting en bagatellisering van omstandigheden houden natuurlijk niet spontaan op zodra de patiënt ingestort is en thuis komt te zitten. Ze zijn onderdeel geworden van het dagelijks leven en moeten concreet worden benoemd en besproken. Pas als men zich realiseert dat hiervan sprake is kan men beginnen met het herstel. Dat is echter nog niet zo makkelijk: wanneer de patiënt een overmatig positief beeld schetst dan wordt dit doorgaans door iedereen aangemoedigd en beloond. Niet alleen collega’s en familie, maar ook de werkgever, het UWV en de bedrijfsarts zullen enthousiast reageren als er verteld wordt dat de mogelijkheden groot zijn en de beperkingen klein. Alleen een échte vriend(in) zal de patiënt kritisch bevragen; “kan je dit écht wel aan?”, “weet je wel zeker dat je klachten minder zijn geworden?”, “blijft deze vooruitgang wel in stand als je jezelf nu gaat belasten?”, “noem jij dit rustig aan doen?”

Zowel de patiënt als de behandelaar heeft een confirmation bias, een voorkeur om goed nieuws te geloven en niet in twijfel te trekken. De patiënt hoopt voortdurend op verbetering en zal alles wat op vooruitgang lijkt snel zien als een reden om de belasting omhoog te schroeven. Een behandelaar of coach ziet vooruitgang van de patiënt als een schouderklopje of zelfs als “bewijs” dat de aanpak werkt, en heeft hierdoor geen reden om de vermeende resultaten kritisch te toetsen.

Bij veel andere medische aandoeningen wordt vooruitgang simpelweg gemeten, bijvoorbeeld door foto’s of scans te maken, bloedwaarden te meten en wat dies meer zij. Bij burnout is dit echter niet mogelijk en wordt blindelings vertrouwd op de informatie van de patiënt zelf, die wellicht de eigen mogelijkheden overschat en de problemen bagatelliseert. In sommige disciplines wordt er zo nu en dan onderzoek gedaan naar de situatie middels enquetes. Dit gebeurt echter uitsluitend aan het begin en aan het einde van de behandeling. Tijdens de behandeling wordt eventuele vooruitgang echter niet gemeten en wordt alleen afgegaan op wat de cliënt vertelt.

Behandelaars zouden er gewiekst op moeten zijn dat de patiënt onjuiste informatie kan geven en dit niet van zichzelf weet. De beperkingen en mogelijkheden zouden eigenlijk op een neutrale manier gemeten moeten worden. Hoe veel slaapt iemand nou precies? Hoe lang is men écht in staat een gesprek te voeren? Hoe groot is de spanning in het lichaam? Wat is ervoor nodig om het lichaam vanuit rust naar spanning te laten gaan en andersom? Hoe lang kan men zich concentreren? Na hoeveel tijd ontstaat er een aversie tegen lichamelijke of geestelijke activiteit? Hoe lang duurt het voordat men gaat dagdromen als men gaat liggen met de ogen dicht of gebeurt dit überhaupt niet?

(Advertentie)

Wie slechts vier uur per nacht slaapt of na vijf minuten van activiteit al gespannen raakt is duidelijk overspannen maar kan zich tegelijkertijd energiek voelen. Het is dan van belang om juist niet af te gaan op het prettige, energieke gevoel maar in te zien wat de meetbare slaap en belastbaarheid laten zien. Op wilskracht kan iemand veel meer doen dan waartoe men in staat is, en het idee “ik voel me best lekker” geeft onterecht een positiever beeld dan wat de metingen in dit voorbeeld laten zien.

Dit soort metingen wordt bij burnout echter nooit gedaan omdat ze moeilijk zijn te definiëren of uit te voeren. Toch kunnen dergelijke vragen gebruikt worden om het gevoel, de bagatellisering of zelfoverschatting van de patiënt te toetsen en aan te passen naar een reëler beeld van de werkelijkheid.

Wie in een burnout terecht komt en kritisch naar zichzelf kan kijken met in het achterhoofd de wetenschap dat zelfoverschatting en bagatellisering een rol spelen, heeft een streepje voor in het herstel.

Volgende keer

Volgende keer gaat mijn rothoofd eindelijk weg!

Heb je zelf soortgelijke ervaringen of juist andere? Reageer op Instagram of Threads.